Intro
Verlopen
IJszeilen: een eeuwenoude traditie
door Janneke van der Veer
Met een boot over een ijsvlakte zeilen, ofwel ijszeilen, is een Nederlandse uitvinding uit ca. 1600. De ijsschuit bleek niet alleen aantrekkelijk voor recreatief gebruik maar ook als vervoermiddel. Tegenwoordig wordt het ijszeilen vooral beoefend door mensen met een passie voor snelheid, kou en wind. Monnickendam aan de Gouwzee geldt daarbij als hét Nederlandse centrum.

Na de Slag bij Nieuwpoort in 1600 kwam de werktuigbouwkundige Simon Stevin (1548-1620) op het idee om een wagen met een zeil te bouwen. Hij legde het plan voor aan Prins Maurits, destijds stadhouder van Holland en Zeeland, aan wie Stevin sinds 1593 privélessen wiskunde gaf. Tevens diende Stevin als ingenieur in het leger van de prins. Maurits, die veel waardering voor Stevin had, zag wel wat in het voorstel en liet de zeilwagen op zijn kosten bouwen. De eerste rit werd met het nieuwe voertuig in februari 1602 gemaakt. Met een toen ongekende snelheid van 50 km/uur werd in twee uur over het strand de afstand Scheveningen – Petten afgelegd. Na die eerste tocht gebruikte Maurits de zeilwagen nog vele malen om zijn gasten mee te vermaken.
Uit deze strandwagen is in Nederland de ijsschuit ontstaan. Vervolgens waaide de Nederlandse uitvinding over naar Amerika en de Baltische Staten. De eerste ijsschuiten kenden een eenvoudige opbouw: boten, voorzien van een mast, op een brede houten balk van ongeveer dezelfde lengte met op de beide uiteinden een soort schaatsen gemonteerd, die lopers worden genoemd. Dergelijke houten ijsschuiten hadden een gewicht van tussen de 300 en 500 kg. Desondanks kon men er, afhankelijk van de wind en de kwaliteit van het ijs, hoge snelheden mee bereiken. De eerste ijsschuiten, vaak rijk versierd met houtsnijwerk, waren vooral bezit van welgestelde mensen. Net als prins Maurits gebruikten ze de ijsschuit voor recreatief vermaak. Een van de eerste Nederlandse ijsschuiten is te zien op een kopergravure van Christoffer van Sichem uit 1605.
‘Tegenwoordig hebben houten ijsschuiten nog vooral cultuurhistorische waarde’, aldus Ton Meijer (* 1956), bestuurslid van Stichting IJsschuiten Gouwzee te Monnickendam. Net als in de zeventiende eeuw wordt er uitsluitend recreatief mee gezeild.
Stichting IJsschuiten Gouwzee is in 1991 opgericht. Aanleiding was het op de markt komen van de verzameling ijsschuiten van Wim van Acker uit Lansmeer. Een groot deel van deze schuiten was afkomstig uit Monnickendam. Met behulp van sponsors en de gemeente Monnickendam kon de Vereniging Oud Monnickendam de collectie aankopen. De vervolgens opgerichte Stichting IJsschuiten Gouwzee kreeg de verantwoordelijkheid voor het beheer van de ijsschuiten. Daarnaast stelde de stichting zich het verzamelen, aankopen en restaureren van andere traditionele ijsschuiten uit de regio tot doel. Daarbij wordt er naar gestreefd dat er zo veel mogelijk kan worden gezeild met deze schuiten. Ook verzamelt de stichting documentatiemateriaal over deze Oud-Hollandse ijsschuiten, zoals bouwtekeningen, gegevens over de bouwers en eigenaars van de schuiten, foto’s enz. De collectie van de stichting bestaat momenteel uit achttien schuiten, waarvan de oudste gebouwd is in 1810. Het merendeel van de ijsschuiten is gebouwd in Monnickendam en omgeving, andere zijn afkomstig uit Roelofsarendveen, waar tussen 1890 en 1930 veel ijsschuiten zijn gebouwd. De meeste historische schuiten, die ondergebracht zijn in een loods, zijn in de winter op het ijs te zien. Daarnaast kan de collectie worden bewonderd tijdens de open dagen die jaarlijks worden georganiseerd.
The Detroit News
De ijszeilboot die thans vooral wordt gebruikt, zowel voor recreatie als voor de wedstrijdsport, is de zogenaamde D.N., een naam die is afgeleid van The Detroit News, de Amerikaanse krant die in 1936 een ontwerpwedstrijd voor ijszeilboten uitschreef. In vergelijking met de traditionele houten schuit is de D.N. met zijn 65 kg een lichtgewicht. Om met deze boot te kunnen zeilen moet het ijs een dikte van zes centimeter hebben, terwijl voor de Oud-Hollandse schuit zeker tien centimeter is vereist. Behalve de D.N. zijn bij het ijszeilen nog enkele andere klassen bekend, zoals de XV-Monotype, die in 1932 in Estland is ontwikkeld.
Sinds 1936 is de ijszeilsport erg populair geworden, vooral ook omdat de D.N. door handige doe-het-zelvers aan de hand van een bouwtekening grotendeels zelf kan worden gebouwd. Daardoor werd het ijszeilen als sport voor een grotere groep mensen bereikbaar. In 1962 werd de boot in Nederland geïntroduceerd.
Joop de Boer (* 1936), die 25 jaar werkzaam is geweest als jachtbouwer en voorzitter is van D.N. IJszeilvereniging Gouwzee te Monnickendam, is een van de mensen in Nederland die deze bouwtekeningen levert. Al op jonge leeftijd was hij hiermee bezig. ‘Ik zat vlak na de Tweede Wereldoorlog op de technische school in Amsterdam-Noord en maakte daar een kruis van hout en met schaatsen eronder. Ik wilde ermee op het ijs, maar dat werd niks. Alleen m’n hond kon erop en ik moest erachter schaatsen.’ Daarna hield hij zich jarenlang met de gewone zeilsport bezig, totdat in 1971 de watersportvereniging in Monnickendam gevraagd werd om op de Gouwzee de wedstrijden om het Europese Kampioenschap ijszeilen te organiseren. Dat bleek nog een lastige klus. ‘Het EK zou op 28 januari plaatsvinden en op 24 januari lag er nog totaal geen ijs, terwijl de ijszeilers uit Estland en Rusland al onderweg waren’, vertelt De Boer, ‘gelukkig begon het de 25ste toch te vriezen en kon de wedstrijd doorgaan. Er waren 102 deelnemers, alles bij elkaar een groot succes.’
Bij die gelegenheid ging hij voor het eerst zelf het ijs op met een boot. ‘Ik vond het fantastisch en ben meteen m’n eigen D.N. gaan bouwen.’ Er kwamen toen meer ijszeilers in Monnickendam. Om wildgroei te voorkomen en alles te structureren is toen de D.N. IJszeilvereniging Gouwzee, Monnickendam opgericht. ‘We begonnen met acht leden, nu zijn het er 74.’Alle leden hebben zelf een D.N., waarvan De Boer er maar liefst zestig heeft ontworpen en samen met de betreffende leden heeft gebouwd. Daarnaast bouwt hij ook boten met een knipoog naar de historische ijsschuiten. Een voorbeeld is de ‘Rojem’, een naam die afgeleid is van ‘rooi ‘m’, wat Bargoens is voor ‘houd hem in de gaten’. Bijzonder aan de Rojem is dat de boot zowel op het ijs als op het water zeilen.
Drie keer de windsnelheid
Bij het ijszeillen ligt de gemiddelde snelheid ligt op 60 km/uur. ‘Sommigen zeggen wel 100 km te kunnen halen’, vertelt Joop de Boer, ‘maar dat zijn indianenverhalen. Een heel enkele keer wordt zo’n snelheid gehaald. IJszeilen is overigens veel sneller dan waterzeilen. Bij ijszeilen wordt maar liefst drie keer de windsnelheid bereikt.’ Bij dergelijke snelheden is het in acht nemen van ieders veiligheid erg belangrijk. ‘Van onze leden verwachten we dat ze zich aan de regels houden’, aldus De Boer, ‘zo niet, dan sturen we ze het ijs af.’ De belangrijkste regel is de voorrangsregel: bakboord heeft voorrang. ‘Daarnaast is van belang dat er ruimte wordt gegeven bij de wal en bij wakken. En je moet rekening houden met schaatsers. Zij hebben altijd voorrang.’
Met het oog op de veiligheid wordt door de ijszeiler ook speciale kleding gedragen. Om warm te blijven draagt men thermo-ondergoed en daarnaast een floater, een enigszins aangepaste overall met drijfvermogen die op boorplatforms worden gebruikt. Belangrijk ook zijn de prikkers. ‘Die draag je om je nek’, vertelt De Boer, ‘het zijn een soort handvatten met spijkers eraan. Als je ineen wak terecht komt, kun die gebruiken om eruit te kruipen.’ Ten slotte zijn goed schoeisel, handschoenen, bril en een helm van belang. ‘Die laatste is verplicht.’
Op de Gouwzee kan ieder jaar wel een keer gezeild worden. Door de gunstige ligging en het ondiepe water is het ijs, als het eenmaal vriest, gauw voldoende sterk. Joop de Boer en Ton Meijer, die beiden ijsmeester zijn, zijn vrijwel altijd de eersten die met hun schuiten op het ijs staan. Als zij voor hun vereniging c.q. stichting het sein ‘veilig’ geven, volgen de andere ijszeilers. Omdat in Nederland de mogelijkheden toch beperkt zijn, gaan veel Nederlandse ijszeilers voor de beoefening van hun sport ook regelmatig naar het buitenland. Vooral op de grote meren in Zweden zijn in de winter veel Nederlanders te vinden.
IJszeilen uit armoede
Het is niet zo vreemd dat Monnickendam thans een belangrijk ijszeilcentrum is. Al rond 1800 was men er actief met ijsschuiten. Die waren ’s winters vooral in gebruik voor het vervoer van brood en andere goederen van en naar Ilpendam over het Monnickenmeer. Al gauw werden de ijsschuiten ook gebruikt voor het vervoer van personen. Halverwege de negentiende eeuw werden er grotere schuiten gebouwd, die welluidende namen kregen als ‘IJsvogel’ (1843), ‘Prins Hendrik’ (1849) en ‘Voorwaerts’ (1876). ‘Prachtige schuiten’, aldus Meijer, ‘helemaal handwerk, elke schuit is anders.’
Overigens werd het ijszeilen in de negentiende eeuw ook al als wedstrijdsport beoefend. Zo werd in 1846 de eerste ijszeilwedstrijd georganiseerd op het Monnickenmeer. ‘Er deden twaalf ijszeilers mee, allemaal afkomstig uit Monnickendam’, aldus Meijer.
In de periode 1900-1960 was er van recreatief ijszeilen in Monnickendam vrijwel geen sprake. ‘Het ijszeilen werd toen vooral uit pure armoede beoefend’, vertelt Ton Meijer. ‘In Monnickendam waren nogal wat visverwerkende bedrijfjes. Als het winter was, lag de afzet helemaal stil. Om toch nog wat te kunnen verdienen bouwde men een eenvoudige schuit waarmee men over het ijs de producten kon vervoeren.’ Ook zijn grootvader bouwde om die reden een schuit. ‘Heel eenvoudig, het ding zag er niet uit’, aldus Meijer, ‘maar mijn opa kon er toch wat geld mee verdienen. In die tijd probeerde men ook toeristen naar de Gouwzee te lokken ‘Runnen werd dat genoemd. Tegen betaling kon dan een tochtje met een ijsschuit worden gemaakt.’
Begin jaren zestig van de vorige eeuw werd het minder met het ijszeilen op de Gouwzee. Meijer: ‘Vooral na de strenge winter van 1962-1963 moesten er veel schuiten worden gerestaureerd. Er viel met ijszeilen niet veel geld meer te verdienen. Sindsdien is het puur hobby.’
Net als Joop de Boer is ook Ton Meijer al vele jaren actief als ijszeiler. ‘Ik ben ermee opgegroeid’, vertelt hij, ‘het ging bij ons van vader op zoon. Op verjaardagen ging het altijd over ijszeilen en motorrijden. Ik ben beide sporten gaan beoefenen.’ In tegenstelling tot De Boer houdt Meijer zich alleen met de historische schuiten bezig. ‘Op mijn achtste kreeg ik m’n eigen schuit, eentje uit 1920, ‘Wintervreugd’ geheten. Ik moest hem zelf bekostigen en betaalde hem wekelijks van m’n zakgeld af. Nog steeds vaar ik met deze schuit.’
Een belangrijk verschil tussen de traditionele ijsschuit en de D.N. is dat de laatste eenpersoons is. ‘In zo’n oude schuit kun je met meer mensen zitten. De gezelligheid met elkaar is daardoor ook een belangrijk aspect’, aldus Meijer. IJszeilen met de D.N. is daarentegen een solistische sport. ‘Het genieten is echter hetzelfde’, beamen beiden, ‘de snelheid, de kou, de wind, het geluid van krakend ijs – het is enorm fascinerend.’
Overigens lijkt er bij het moderne ijszeilen een nieuwe D.N.-klasse van tweepersoons boten te ontstaan. ‘Ik heb al een paar van deze boten gebouwd’, aldus Joop de Boer, ‘we noemen ze de D.M. naar ons lid Dirk Meijer, die met het idee voor een tweepersoons boot is gekomen. Het is geen officiële klasse, maar dreigt het wel te worden.’
Mannensport
IJszeilen wordt vooral door mannen gedaan. Zo zijn slechts drie van de 74 leden van D.N. IJszeilvereniging Gouwzee van het vrouwelijk geslacht. ‘Er komt nogal wat kracht bij kijken’, vertelt De Boer, ‘bijvoorbeeld bij de start. Dan moet je de boot aanduwen en er vervolgens inspringen.’ Behoorlijk wat kracht is ook nodig bij het vasthouden van de touwen. Anders dan bij zeilen op het water worden de touwen niet vastgezet. ‘Je moet ze strak in de handen houden. Dat is best lastig als er nogal wat wind staat.’
Gezien de snelheid waarmee het ijszeilen gepaard gaat, lijkt de sport vooral aantrekkelijk voor jongeren. Toch ligt de gemiddelde leeftijd bij Nederlandse ijszeilers op zo’n 35 jaar. ‘Voor de meeste jongeren is de wedstrijdsport te kostbaar’, aldus Joop de Boer, ‘omdat er in Nederland maar weinig ijs ligt, moet je voor het beoefenen van de sport toch vaak naar het buitenland. Het vervoer van de boot en het verblijf kosten natuurlijk wel het een en ander.’
Behalve op de Gouwzee bij Monnickendam wordt er in meer plaatsen in Nederland aan ijszeilen gedaan, bijvoorbeeld op de Kralingse Plas in Rotterdam, op de Loosdrechtse Plassen en op de Friese meren. IJszeilvereniging D.N. Nederland (www.ijszeilen.nl), in 1963 opgericht na de introductie van de D.N. in Nederland, is de overkoepelende organisatie van lokale en regionale ijszeilverengingen als ‘Gouwzee’, ‘De Robben’ (Kaag) en ‘De Westeinder’ [Aalsmeer]. In totaal zijn er zo’n vierhonderd leden hebben. D.N. Nederland is ook de organisatie die de nummers uitgeeft waarmee alle ijszeilboten zijn geregistreerd. Dit nummer is vermeld op de boot en is als herkenningsteken in het onderlinge contact gaan fungeren. In e-mailberichten en andere vormen van schriftelijke communicatie vermeldt iedere ijszeiler bijvoorbeeld achter zijn naam het registratienummer. ‘Als aardigheid heb ik dat zo’n vijftien jaar geleden ingevoerd’, vertelt Joop de Boer, wiens nummer 258 is. ‘Dat nummer is je referentie. Je weet dan meteen met je wie je te doen hebt.’ Aan het nummer kent men de ijszeiler.